… deze dichters die niets vroegen van het uiterlijke leven, geen bewondering door de grote massa, geen eerbewijzen of posities of stoffelijk gewin, die niets anders nastreefden dan in stille maar hartstochtelijke toewijding volmaakte strofen aaneen te rijgen, elke regel doordrongen van muziek, in oplichtende kleuren, gloeiend van beelden. Ze vormden een gilde, bijna een monnikenorde in het lawaai van onze tijd; bewust wendden ze zich af van het alledaagse, en niets in het heelal was belangrijker voor hen dan het zachte en toch boven het gedreun van de tijd uitstijgende geluid van een rijm dat zich naar een ander voegt en daarmee de onbeschrijfelijke trilling teweegbrengt die zachter is dan de toon van een blad dat valt in de wind, en die toch de verst verwijderde ziel bereikt.